1. Divertimento voor drie blazers (ca. 1950) | Limburg speelt een grote rol in het muzikale leven van Niël. Van 1946 tot 1951
was hij als free-lance medewerker van de Regionale Omroep Zuid verantwoordelijk
voor de muziekprogramma's van die omroep; hij schreef voor die organisatie de
herkenningsmelodie; hij componeerde bijvoorbeeld ook muziek bij een religieus
dansspel in het kader van de Maastrichtse Heiligdomsvaart: Servaas.
Uit ca. 1950 stamt dit Divertimento (over het Limburgs volkslied), niet
te verwarren met een werk met diezelfde naam uit 1949 voor saxofoonkwartet.
Daarvan is onbekend waar de partituur zich bevindt, wel existeert een opname.
Luisterwijzer
Allegro. Onmiddellijk zijn de eerste vier regels van de melodie te horen in de klarinetpartij, met een paar grappige varianten: in de melodie bij korenveld een ‘fout’, een halve toon te hoog! Even later hetzelfde en in het begin van de herhaling ‘ontbreekt’ een toon. Het tweede gedeelte is herkenbaar wanneer de fagot gemarkeerd begint met een stijgend motief. Dat hele fragment bestaat uit zinspelingen en variaties op motieven uit de melodie met aan het eind de herhaling van de opening door de klarinet. Na die herhaling volgt een korte coda (letterlijk staart, slotstuk): een paar snelle maten en dan een molto sostenuto met in de klarinet de heen-en-weer bewegende verminderde drieklank van ‘waar de hoorn des herders schalt’! Allegretto. Hier zijn de motieven uit de fluitpartij van het eerste deel te herkennen. Centraal staan de eerste tonen van de derde regel van het volkslied. De fagot met zijn kwartensprongen geeft het deel van het begin af een dansend karakter. Adagio. Ook dit langzame deel speelt met soms vaag herkenbare motieven uit het volkslied; en heel komisch wordt de verminderde drieklank van ‘waar de hoorn’ quasi amateuristisch, in tegenbeweging, voorgesteld. Presto. Slotdeel met een wervelend ‘waar in ’t bronsgroen’, de motiefjes vliegen je om de oren, bij meerdere keren luisteren doe je steeds nieuwe ontdekkingen. De tegenbeweging uit het Adagio wordt hier meermaals hernomen: Niël gebruikt dan lange tonen, het is een uitgeschreven laag tempo! Aan het eind speelt de dwarsfluit eenmalig de tweede regel uit het refrein van het volkslied: ‘daar is mijn vaderland’. |