1.
Divertimento voor drie blazers
(ca. 1950)

Naar de Luisterwijzer

Play Deel 1: Allegro

Play Deel 2: Allegretto

Play Deel 3: Adagio

Play Deel 4: Presto

Limburg speelt een grote rol in het muzikale leven van Niël. Van 1946 tot 1951 was hij als free-lance medewerker van de Regionale Omroep Zuid verantwoordelijk voor de muziekprogramma's van die omroep; hij schreef voor die organisatie de herkenningsmelodie; hij componeerde bijvoorbeeld ook muziek bij een religieus dansspel in het kader van de Maastrichtse Heiligdomsvaart: Servaas. Uit ca. 1950 stamt dit Divertimento (over het Limburgs volkslied), niet te verwarren met een werk met diezelfde naam uit 1949 voor saxofoonkwartet. Daarvan is onbekend waar de partituur zich bevindt, wel existeert een opname.
Het Limburgs volkslied stamt uit 1909, tekst van Gerard Krekelberg, melodie van Henri Tijssen. Het werd in 1939 officieel het volkslied van de provincie Limburg; toen werd er ook een vierde couplet aan toegevoegd (over trouw aan het Oranjehuis). Het geldt nu ook als volkslied voor Belgisch Limburg, daar wordt dat 4de couplet niet gezongen.
Tekst van het 1ste couplet:
[Zie de melodie op internet]
Waar in 't bronsgroen eikenhout, 't nachtegaaltje zingt.
Over 't malse korenveld, 't lied des leeuweriks klinkt.
Waar de hoorn des herders schalt, langs der beekjes boord.
Daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord! (2×)
  • Bezetting: dwarsfluit, klarinet, fagot.
  • Delen: 1. Allegro, 2. Allegretto, 3. Adagio, 4. Presto
  • Uitvoering: Jacques Brassé dwarsfluit, Roger Creusen klarinet, Jolanda Wolters fagot.
  • Opname: 1998/99 CD Muziek wordt gedacht bij De twaalf tonen van Matty Niël
  • Uitgave van de Stichting Matty Niël, Rosbeek 64, 1999. (nog verkrijgbaar: zie elders op deze website)
  • Uitgave van de partituur: Donemus
Luisterwijzer
Allegro.
Onmiddellijk zijn de eerste vier regels van de melodie te horen in de klarinetpartij, met een paar grappige varianten: in de melodie bij korenveld een ‘fout’, een halve toon te hoog! Even later hetzelfde en in het begin van de herhaling ‘ontbreekt’ een toon. Het tweede gedeelte is herkenbaar wanneer de fagot gemarkeerd begint met een stijgend motief. Dat hele fragment bestaat uit zinspelingen en variaties op motieven uit de melodie met aan het eind de herhaling van de opening door de klarinet. Na die herhaling volgt een korte coda (letterlijk staart, slotstuk): een paar snelle maten en dan een molto sostenuto met in de klarinet de heen-en-weer bewegende verminderde drieklank van ‘waar de hoorn des herders schalt’!
Allegretto.
Hier zijn de motieven uit de fluitpartij van het eerste deel te herkennen. Centraal staan de eerste tonen van de derde regel van het volkslied. De fagot met zijn kwartensprongen geeft het deel van het begin af een dansend karakter.
Adagio.
Ook dit langzame deel speelt met soms vaag herkenbare motieven uit het volkslied; en heel komisch wordt de verminderde drieklank van ‘waar de hoorn’ quasi amateuristisch, in tegenbeweging, voorgesteld.
Presto.
Slotdeel met een wervelend ‘waar in ’t bronsgroen’, de motiefjes vliegen je om de oren, bij meerdere keren luisteren doe je steeds nieuwe ontdekkingen. De tegenbeweging uit het Adagio wordt hier meermaals hernomen: Niël gebruikt dan lange tonen, het is een uitgeschreven laag tempo! Aan het eind speelt de dwarsfluit eenmalig de tweede regel uit het refrein van het volkslied: ‘daar is mijn vaderland’.